Na Black Monday (14 Jumada I of Islamic year 1344, december 1925) was Sufisme in de Turkse Republiek verboden. Maar veel inwoners bleven toch trouw en bleven stiekem de Sufi genaderoorden bezoeken, hoewel alle bestaande kloosters werden overgenomen door het nieuwe regiem van Ataturk.
De derwishen richtten zogenaamde ‘schuiltekkes’ op. Op het platteland werden Sufi-ceremonies gehouden in boerderijen, schuren en grotten.
Omdat men vaak flinke afstanden moest overbruggen om bij geheime tekke te komen, en omdat bovendien veel rechtstreekse wegen niet bestonden, liep men binnendoor: over landerijen, langs rivieren, over bergen en door bossen. Zo ontstond een groot netwerk van vele Sufipaden.
Ook bezocht menig derwish de tekkers net over de grens. Sufisme was buiten Turkije immers niet verboden en de niet Turkse Sufi’s ontfermden zich over de ontheemde derwishen. Velen besloten niet meer terug te keren naar de Turkse Republiek.
Na de dood van Ataturk werd in de loop der vorige eeuw hetSufisme langzamerhand weer herontdekt en in het begin jaren ’90 betraden nieuwe zoekers de in de vergetelheid geraakte Sufipaden.
Zij begon met de restauratie van de aloude Sufipaden. Het ging niet alleen om Sufipaden herstel, maar ook om landschapsontwikkeling,natuurherstel en de bevordering van de leefbaarheid.